De Binckhorst

Uit Toen Leidschendam-Voorburg
Ga naar:navigatie, zoeken

De Binckhorst

Collectie Duijvestein, Ets van Cornelis Elandts (1641/vóór 3-3-1687) Uitgegeven als randversiering bij de editie 1681 van de stadsplattegrond van Den Haag in twaalf bladen, oorspronkelijke uitgave 1665 - 1667, door Cornelis Elandts.24 x 29cm

De Binckhorst, een van de oudste en meest krijgshaftige van alle ridderhofsteden bij Voorburg. Het kasteel was volledig omgeven door muren en torens met schietgaten en door grachten met een ophaalbrug. Oude kronieken vermeldden reeds in het jaar 1076 heer Evert van den Binckhorst. Deze gaf zijn leven aan de zijde van graaf Dirk V bij de belegering van het kasteel te IJsselmonde. In 1308 droeg de edele ridder Simon van Benthem De Binckhorst als leen op aan de graaf van Holland. Hij hoopte zo, zichzelf en het kasteel, te verzekeren van de grafelijke bescherming. Veel heeft dit niet mogen baten. In de loop der eeuwen werd De Binckhorst diverse keren door vijandelijk geweld en andere rampspoeden getroffen. Mr. Jacob de Riemer schreef in 1730 in zijn boek 'Beschryving van 's Gravenhage' over De Binckhorst: 'Dit slot [...] heeft meenige stormen moeten uitstaan, voornamentlyk in de verwarde tyden van Hoeks en Kabeljauws. Willem van Beyeren, gemeenlyk de dolle bygenaamt, was de eerste die in den jare 1350 [...] zyne Blyde en Evenhoge, twee instrumenten te dien tyde in den oorlog gebruikelyk, van 't Hof in den Hage daar voor bragt en na eenige dagen rameyens en beukens het zelve tot overgave dwong. En geen minder aanstoot leed het in den jaare 1359 door die van Delft, wanneer deze, hart Kabeljauws gezint zynde [...] het huis van Polanen en het huis ten Binckhorst belegerden, en, na dat zy die beide stormenderhand hadden gewonnen, vernielden, werpende het vuur daar in'. De Binckhorst werd echter weer snel daarna in nieuwe luister opgebouwd. In 1435 kwam het kasteel in het bezit van Dirk van Zwieten. Deze kreeg in 1439 het recht van de graaf om 'den Dennewegh, streckende van den Haghe-houte zutwairt op tot an die Binckhorst [...] te gebruycken tot zynre nutscip [...] en te besluiten [afsluiten] met eenen draeyboome of meer'. In 1464 kwam De Binckhorst in handen van het geslacht Pous. Uiteraard werd de familienaam uitgebreid met de naam van de verkregen hofstede. Johanna Pous van de Binckhorst was de laatste bezitter uit dit geslacht. Zij bleef kinderloos. Toen zij in 1563 overleed, ging De Binckhorst, volgens haar testament, naar haar echtgenoot Willem Snouckaert. Haar neef, Lodewijk Pous, had er echter geen vrede mee dat De Binckhorst zodoende uit zijn directe familie verdween. Met een klein leger en 'gelaeden bussen' verdreef hij Snouckaert uit het kasteel. Vervolgens werd Lodewijk voor deze snode daad door de schout gevangen gezet. Uiteindelijk werd in 1566, na diverse processen, de vrede getekend. In een 'minnelijk akkoord' werd bepaald dat Lodewijk afzag van De Binckhorst, ten behoeve van Jacob Snouckaert, de jongere broer van de inmiddels overleden Willem. Wellicht heeft hierbij een rol gespeeld dat Lodewijk een aanhanger was van de 'nye leer'. De befaamde beschrijver van kastelen, mr. Robidé van der Aa schreef in 1846 in zijn boek 'Oud-Nederland' over deze Lodewijk: 'Hij begunstigde de Hervormde Godsdienst en derzelver Leeraren, bezorgde dezelven geschikte plaatsen om hunne Godsdienstoefeningen te verrigten, en verleende de predikanten huisvesting'. Ook was hij in augustus 1566, samen met Dirck Cobel van hofstede De Loo, aanwezig bij de hagepreek, die onder bescherming van Delftse schutters werd gehouden bij de Hoornbrug. In 1568 werd Lodewijk door Alva verbannen en werden zijn bezittingen verbeurd verklaard. Dankzij het minnelijk akkoord hoorde De Binckhorst niet meer bij die bezittingen en ontkwam dus aan de inbeslagname. Toch was dit slechts uitstel van executie. In 1572, toen de onrust van het beleg en ontzet van Leiden ook Voorburg en omgeving trof, werd De Binckhorst weer eens de prooi van het oorlogsvuur. In hetzelfde jaar moest de Spaansgezinde Jacob Snouckaert uitwijken. Na zijn overlijden in 1576 gingen zijn bezittingen naar zijn zoon, eveneens Jacob geheten. Met zoon Jacob Snouckaert braken voor de herbouwde Binckhorst mooie poëtische tijden aan.

Collectie Duijvestein, Ets van J.C. Philips naar Gerrit van Giessen, 30 x 34 cm
Collectie Duijvestein, Het HUIS te BINCKHORST, onder Voorburg, 1738, Ets van H(endrik) S(pilman) (Amsterdam, 17-2-1721/Haarlem, 7-2-1784) naar tekening van A(braham) d(e) H(aen) de Jonge (Amsterdam, 1707/Amsterdam, 1748), Uit: Het verheerlykt Nederland of Kabinet van hedendaagsche gezigten, uitgever I. Tirion, Amsterdam, 1757, 6e deel, afbeelding nummer 439, 8,5 x 11 cm

Zaligheid van het landleven

Jacob Snouckaert de tweede bezat een dichterlijke geest. Zoals heren van zijn stand in die dagen wel meer deden, publiceerde hij in 1605 een gedicht in het Latijn over zijn 'landleven als landheer van De Binckhorst'. De 97 dichtregels werden opgedragen aan Adrianus Junius, de zwager van Snouckaert. De eerste regels heetten deze zwager welkom op de buitenplaats. Hier kon hij als gast genieten van de landelijke rust en bijkomen van zijn zware werkzaamheden als raadsheer bij het Hof van Holland. De Binckhorst werd omstandig beschreven. Het lag op een heuvel door water omgeven. De bloemen die er bloeiden werden opgesomd, evenals de vogels die er zongen. Er was een vijver vol vis. Er stond een boomgaard met zelfge�nte appelen en aan de toren hing een korf waarmee vogels werden gevangen. Kortom, de eigenaar en zijn gasten konden volop genieten van de 'ongekochte spijs', de producten uit eigen tuin en vijver.

Collectie Duijvestein Het huis de Binckhorst, Lithografie, Uit: Hollandsch Penning-Magazijn voor de Jeugd, 7e jaargang, 1841, pagina 401, 13 x 14,5 cm
Kikkers waren er ook bij De Binckhorst. Vooral 's nachts lieten ze luidkeels hun aanwezigheid horen. Snouckaert noemde ze liefkozend 'zijn Hollandse nachtegalen'. Vanaf de toren was de stad te zien met zijn herrie en andere kwade kanten. De buitenplaatsbezitter mocht zich daarentegen gelukkig prijzen met alle geneugten van het rustige landleven. Hem paste daarom een dankgebed, dat de leeuwerik hem iedere dag weer voorzong. De Latijnse dichtregels van Snouckaert inspireerden vervolgens zijn 'weerde [waarde[ vrien[' Phil[bert van Borsselen tot het schrijven van een ander, veel langer gedicht over dezelfde Binckhorst. Dit andere gedicht telde 1290 in het Hollands geschreven regels en kreeg als veelzeggende titel 'Den Binckhorst, ofte het lof des geluck-salighen ende gerust-moedighen Land-levens. Het werd in 1613 gepubliceerd en opgedragen 'aen Jonckheer Jacob Snouckaert Heere van den Binckhorst'. Dit dichtwerk kan worden beschouwd als het eerste Hollandse 'hofdicht', een gedicht waarin een met name genoemde hofstede wordt beschreven, met alle genoegens van deze buitenplaats en veelal doorspekt met wijze levenslessen. De levendige details geven waardevolle informatie over het buitenleven. Het werd een mooi voorbeeld voor anderen, waaronder Constantijn Huygens.
Collectie Duijvestein Het HUIS te BINCKHORST, onder Voorburg, 1738, Ets van H(endrik) S(pilman) (Amsterdam, 17-2-1721/Haarlem, 7-2-1784) naar tekening van A(braham) d(e) H(aen) de Jonge (Amsterdam, 1707/Amsterdam, 1748)

Die zou 40 jaar later zijn eigen buitenplaats Hofwijck, op soortgelijke wijze, nog uitvoeriger beschrijven in 2821 regels. Van Borsselen liet in 'Den Binckhorst' de lezer de tuin zien met vierkante perken vol bloemen, naaldbomen en vuurdoorns. Er waren loofgangen van populieren en moerbeibomen, door Snouckaert zelf aangelegd. Een andere 'berceau' was gemaakt van ligusters met twaalf vensters. Hierdoor kon de eigenaar met zijn gasten, beschut tegen de zon, genieten van het uitzicht op de moestuin, de kruidentuin, de boomgaard en het eikenbos. De doolhof op De Binckhorst deed de dichter denken aan de doolhof van het leven. Die kende lieflijk geurende bloemen als 'Goud-blom, Munt, Borse-cruyd [herderstasje], Fluweel-bloem [hanekam], Duysent-schoone, Croon-cruyd, Eer-en-prijs [ereprijs]'. Nog overvloediger groeiden er echter het schadelijke 'Hert-gespan [hartgespan], wormengeil [weewortel], Agrimini [leverkruid], Sorgsaed, Cruys-blom, Weg-bree, Guychel-heyl [geckenheil] en Tydloosen [Herfsttijloos]'. Hoe bedrieglijk waren niet 'de lieffelicke Roosen', die 'aen elcken cant met felle stekels sijn gewapent en beset'. De dwaler kwam alleen veilig door de doolhof als hij Gods woord als 'trouwen draad verkieset [...] en Christus ooghen [koekoeksbloem] steeds voor oogen heeft geplant'. Snouckaert was een koning op zijn Binckhorst waarbij zijn bedienden en knechten de hovelingen waren. De trouwe hond, 'die snel ter voet rondom dijn Eyland s'nachts een gauwe ronde doet', was de lijfwacht. Als vrijetijdsbesteding hield Snouckaert zich bezig met snoeien, enten en het begieten van de bloemen. Ieder jaargetijde kende trouwens zo zijn eigen bezigheden. In de herfst haalde de landheer smakelijke honing uit zijn bijenkorven. In de winter las hij, gehuld in een warme 'tabbaert' stichtelijke boeken en trakteerde hij zijn gasten op een 'ongecocht bancket' met zelfgeschoten wild en eigen groenten. Op warme zondagmiddagen rustte hij in het gras onder de lommerrijke bomen of wandelde hij met een vriend naar Voorburg. Hier zagen zij de boerenmeisjes dansen. Deze waren heel anders dan de geblankette hofdames uit de stad. De Voorburgse meisjes waren puur en ongekunsteld:

Bruyn van lijf maer gesont, van kleding slecht [eenvoudig] maer aardich,
van sede bot maer vry, van leden grof maer vaerdigh.

Thuisgekomen zwom de landheer een baantje in de gracht rond het eiland om 'het sweetig lijf in 't lauwe water [te] spoelen'. Ook dit hoorde bij de gelukzaligheden van de landman. Eén ding ontbrak nog slechts aan dit geluk. Snouckaert had nog steeds geen Eva gevonden voor zijn Voorburgse paradijsje. Dit gemis werd een jaar later verholpen. Toen huwde Jacob met Anna van Brederode. Soms beklom de kasteelheer zijn toren om van hieruit te kijken naar de stad en zijn verderfelijke gewoel, vol eerzucht, gierigheid en bedrog. Hoe volmaakt voelde dan de rust van het platteland. Toch was er een steeds terugkerende bedreiging die deze rust verstoorde. Dat was de oorlog die al zo vaak het platteland en zijn bewoners tot een prooi maakte van plunderende soldaten. Weliswaar bestond er sinds 1609 een bestand met de Spanjaarden en streefde landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt naar een permanente vredesregeling. Prins Maurits wilde echter een krachtig leger handhaven en desnoods via een verdere oorlog de Spanjaarden voorgoed verdrijven. Van Borsselen deed in enkele van zijn dichtregels een klemmende oproep tot vrede en koos daarmee de kant van Van Oldenbarnevelt. Jacob Snouckaert overleed in 1618. Van Borsselen had in het hofdicht al een grafschrift voor deze 'gerustmoedighen' landheer van De Binckhorst geschreven:

Hier rust 't Lichaem, wiens Geest, in 't leven oyt gherust
Op zijn gheruste Land nu in den Heere rust.

Als een afgesneden bloem

Het was 16 september 1625. Anna van Brederode, de weduwe van Jacob Snouckaert de tweede, had met haar zoontje bedachtzaam de trap naar de uitkijktoren van De Binckhorst beklommen. Hoe vaak had zij met haar echtgenoot niet hetzelfde gedaan om te genieten van het uitzicht over de weilan¬den en ander landelijk groen. Heel goed was hier ook het contrast te zien met het andere uit¬zicht, een blik over Den Haag. Daar lag de stad vol venijn en boosheid. Vanuit de toren kon je goed zien hoe de schuiten van de beulsknechten regelmatig over de Trekvliet de misdadigers afvoerden naar de stadsgalg schuin tegenover De Binckhorst. Vandaag was een bijzondere dag. Vandaag zouden andere schuiten met een droeve last uit de stad over de Trekvliet komen. Omdat er nog geen schip was te bekennen keek Anna van bovenaf met een gevoel van tevredenheid naar de nieuwe vleugel die zij dit jaar aan het kasteel had laten bouwen.

Collectie Duijvestein, De Geestbrug, Lithografie, Uit:Hollandsch Penning-Magazijn voor de Jeugd, 6e jaargang, 1840, pagina 1, 15 x 16cm
Collectie Duijvestein PONT DIT GEESTBRUG, Lithografie van Desguerrois en Co, naar een tekening van C.C.A. Last (11-12-1808/Den Haag, 17-12-1876), 1848, 16 x 21 cm
Collectie Duijvestein Pont dit Geestbrug, Lithografie avn Petrus Augustus Baretta (Rotterdam, 17-7-1805/Den Haag, 5-7-1866), steendrukkerij Desguerrois en Co, Uit: Vues de la Haye et de ses environs, 1845, 18 x 23 cm

Vervolgens wees zij de kleine Jacob op de Geestbrug, die vanuit de toren links over de Trekvliet lag. Zo klein als hij was, luisterde hij graag naar spannende verhalen over vroeger. Daarom vertelde Anna hem, tijdens het wachten, over de bijzondere gebeurtenissen die bij deze brug hadden plaatsgevonden. In beeldende woorden beschreef zij hoe de beruchte roofridder Maarten van Rossum en zijn moordzuchtige bende in 1528 over de brug trokken om Den Haag te plunderen. In 1566 stonden honderden mensen op dezelfde brug om zich te vergapen aan een ander schouwspel. Vanaf de brug was goed te zien hoe metershoge vlammen het bij Rijswijk gelegen nonnenklooster Nazareth in de as legden. Nog boeiender vond Jacob echter het verhaal over de heuse veldslag die in 1584 bij de Geestbrug werd geleverd. Via de ondergelopen polders was Leiden ontzet. Een groot aantal Spanjaarden wilde via Voorburg een veilig heenkomen zoeken in Den Haag. Bij de Geestbrug stuitten ze echter op een troep Geuzen. Terwijl het gevecht in volle gang was, kregen de Geuzen onverwacht versterking. Vanuit Den Haag naderde een aantal boten met voedsel voor Leiden. De bemanning zag het krijgsgewoel en mengde zich in het gevecht. Tegen zo'n overmacht konden de Spanjaarden niet op. Zij moesten het onderspit delven, waarbij 200 Spaanse soldaten het leven lieten.

Collectie Duijvestein Leiden ontzet, Ets van Frans Hogenberg (1540-na 1596), Uit: Hogenberg's Geschichtsblätter, 1608, 22 x 29 cm
Collectie DuijvesteinSub Philippo Secundo, Gubernante Duce Parmae & Archid.Mathia, Ets oorspronkelijk van Frans Hogenberg (1540- na 1596, Uit: Polemographia auraico-belgica;viva delineatio Ac descriptio omnium proeliorum, door W. Baudartius, Amsterdam, 1622, 15 x 17 cm
Collectie DuijvesteinSub Philippo Secundo, Gubernante Don Ludovico de Requefens, Ets oorspronkelijk van Frans Hogenberg (1540-na 1596), Uit: Polemographia auraico-belgica; viva delineatio ac descriptio omnium proeliorum, door W. Baudartius, Amsterdam, 1622, 15 x 17 cm

Onwillekeurig had Anna tijdens haar vertelling naar Den Haag gewezen. Daardoor zag zij net op tijd hoe een sombere stoet van vijf gelijke schuiten uit Den Haag over de Trekvliet kwam gevaren. De schuiten waren met zwart laken bedekt, als teken van rouw. In de schuiten zaten vooral hofdienaren, ook in plechtig zwart. In de voorste boot zag Anna een lijkkist staan. Zij wist dat dit de kist was met het gebalsemde lichaam van prins Maurits, dat op weg was naar Delft. Daar zouden zijn dienaren hem opbaren in het Prinsenhof, totdat hij zou worden bijgezet in de grafkelder van de Delftse kerk. Terwijl zij de plechtige stoet bekeek, bedacht Anna hoe wisselvallig het leven was. Over hetzelfde water waarover de kist van VanLedenberg werd vervoerd, voer nu de kist met het stoffelijk overschot van de prins. En over hetzelfde pad waar enkele jaren geleden Slatius van de Geestbrug werd teruggesleept naar het galgenveld, sleepte nu een paard de prins in een boot naar zijn laatste rustplaats. Op zulke momenten moest Anna altijd denken aan de vier regels die Van Borsselen had geschreven voor het titelblad van zijn gedicht over De Binckhorst. Het waren woorden die vertelden over de broosheid van het leven, ook van het gelukzalige landleven. Haar echtgenoot had die vier dichtregels zo vaak voorgelezen, dat zij ze uit het hoofd kende. Terwijl ver beneden haar de prinselijke rouwstoet langzaam en zwijgend over de Vliet voorbij gleed, herhaalde Anna zachtjes deze bijzondere regels over het vlietende leven:

Ghelijck een Bloem van haere struyck gesneden
Een wijle tijds door t' water werd ghevoedt:
Soo leeft, d' wijl hy sick [zich] weer ten Hemel spoedt,
Den armen Mensch in tranen hier beneden.

Na het overlijden van Jacob Snoukaert, kwam De Binckhorst in handen van zijn zoon, eveneens Jacob geheten. Deze derde Jacob leefde in de periode waarin de vredelievende Van Oldenbarnevelt een brute dood stierf op het schavot. Vanuit de toren van De Binckhorst was goed te zien hoe zich kort daarna een ander gruwelijk schouwspel voltrok. Dit gebeurde schuin tegenover De Binckhorst, bij de Haagse stadsgalg en het rad naast 'de Valmole', de huidige Laakmolen aan de Trekvliet. Hier hingen de gehangen of onthoofde veroordeelden vaak jarenlang als een afzichtelijke prooi voor roofvogels en als afschrikwekkende waarschuwing voor de voorbijgangers. Hier kwamen ook twee andere tegenstanders van prins Maurits terecht. Wat daarna nog met de lichamen van deze twee slachtoffers gebeurde, tartte iedere beschrijving.

Bron

  • Historische wandelingen in Voorburg en omgeving : Vorstelijke dieren en andere prentkunst / Kees van der Leer ; met medewerking van Gerard Duijvestein. - Zwolle : Waanders, 2001